zaterdag 5 januari 2019

The Population Bomb, Paul Ehrlich


We zijn (niet) met te veel

De explosieve bevolkingsgroei zal leiden tot een totale ineenstorting van de mondiale orde, voorspelde bioloog Paul Ehrlich in 1968. Inmiddels telt de wereldbevolking zeven miljard mensen, maar volgens Ehrlich stevenen we nog altijd af op de Apocalyps.
Medium gettyimages 141043662
Op een oktoberdag in 1990 vindt de Amerikaanse econoom Julian L. Simon een envelop in zijn brievenbus met daarin een cheque ter waarde van $ 576.07 en een lijstje met metaalprijzen. Er zit verder geen briefje bij, maar Simon weet onmiddellijk wie de afzender is. Tien jaar eerder had hij een weddenschap afgesloten met de bioloog Paul Ehrlich. De wetenschappers hadden geld ingezet op de prijsontwikkeling van vijf verschillende metalen: tin, chroom, koper, nikkel en wolfraam.
Simon was ervan overtuigd dat de prijzen zouden dalen, voor Ehrlich leed het geen twijfel dat ze omhoog zouden gaan. Het initiatief kwam van de econoom: als Erhlich zo zeker was van de theorieën die hij luidkeels verkondigde, dan kon hij toch geen bezwaar hebben tegen een wedje? Hij mocht zelfs de metaalsoorten uitkiezen. Maar op het spel stond meer dan het prijspeil van grondstoffen – dat diende slechts als een graadmeter voor een veel wezenlijkere vraag: stevenen we af op de Apocalyps?
Dat was namelijk wat Paul Ehrlich met zoveel woorden had beweerd in zijn bestseller The Population Bomb: als we niet rap maatregelen treffen, is een catastrofe nabij. De eerste zin van het boek, dat in 1968 verscheen en in de drie daaropvolgende jaren maar liefst 22 (herziene) herdrukken zou krijgen, was een welgemikte klap in het gezicht van de lezer: ‘De strijd om iedereen op aarde te kunnen voeden is voorbij.’ Verloren, bedoelde hij: er zullen massaal mensen sterven. Volgens Ehrlich bevond de wereld zich in een sluimerende noodtoestand: er lopen te veel mensen rond op deze aardkloot en het worden er met de dag meer.
Het roekeloze tempo waarin mensen zich voortplantten zou volgens Ehrlich leiden tot een totale ineenstorting van de mondiale orde. Zolang de voedselproductie de explosieve bevolkingsgroei niet bij kon benen leek een ongekende hongersnood onafwendbaar. Binnen afzienbare tijd – een jaar of twintig schatte hij – zou de wereld vervallen in complete chaos. India dreigde te verworden tot een massagraf en het kon maar zo zijn dat Engeland in 2000 van de wereldkaart verdwenen was. Het enige wat nog soelaas kon bieden was het drastisch terugschroeven van het geboortecijfer, zo nodig met onorthodoxe maatregelen.
The Population Bomb is een dun boekje, eerder een activistisch pamflet dan een doorwrocht wetenschappelijk werk. De bioloog liet iedere professionele terughoudendheid varen om vol op het orgel te gaan. Mitsen en maren waren niet bruikbaar in een betoog dat uitdrukkelijk bedoeld was om de lezer tot actie aan te sporen. Het werd hem niet in dank afgenomen door collega’s die vreesden dat Ehrlich met zijn onbezonnen en boude waarzeggerij niet alleen zijn eigen geloofwaardigheid, maar ook die van de milieuwetenschap als geheel zou ondergraven. Het bleek een gegronde zorg.
Volgens Ehrlich verschuilden zijn beroepsgenoten zich te vaak achter onderzoeksrapporten of studiegroepen en verzaakten ze hun maatschappelijke plicht om alarm te slaan wanneer dat nodig was. Die fout wilde Ehrlich koste wat het kost vermijden: hij viel de lezer niet lastig met statistieken of cijfers, maar maakte zijn punt liever met doorzichtige, maar daarom niet minder effectieve literaire kunstjes. Hij schreef een fictief verhaaltje waarin de Derde Wereldoorlog in volle gang was. Hij bedacht hypothetische krantenberichten over een wereld geteisterd door hongersnood. En hij schetste een scenario waarin een gemuteerd virus miljarden mensen als een pestplaag uitroeide. De oorzaak van alle misère liet zich raden: ‘Too many people.’
Het was voornamelijk de toon die veel collega’s tegen de borst stootte, niet zozeer de onderliggende kerngedachte. In feite deed Ehrlich immers weinig anders dan het herkauwen van het welbekende argument van Thomas Malthus. De misantropische demograaf had in 1798 in An Essay on The Principle of Population exact dezelfde waarschuwing de wereld in gestuurd, zij het in minder hysterische bewoordingen. Ook liep Ehrlich perfect in de pas met de Club van Rome, die in het publicatiejaar van The Population Bomb werd opgericht – met dit verschil dat Ehrlich de complexe grenzen-aan-de-groei-problematiek reduceerde tot één simpele variabele: bevolkingsgroei.
Het kwam de kracht van zijn boodschap ongetwijfeld ten goede: de angst voor overbevolking die eind jaren zestig sluimerde in de Verenigde Staten, werd aangewakkerd door het behapbare boek van Ehrlich. Het succes lanceerde hem als een populaire mediafiguur: hij mocht meer dan twintig keer aanschuiven bij The Tonight Show van Johnny Carson om op nationale televisie de noodklok te luiden. Bezorgde burgers verenigden zich al gauw in actiegroepen die met Ehrlichs boek als manifesto pleitten voor ‘zero population growth’.
Bij barmhartige humanisten deed The Population Bomb de haren ten berge rijzen. Qua oplossingen ging Ehrlich een stuk verder dan Thomas Malthus en de meeste neomalthusianen. Hij deinsde niet terug voor remedies die op het randje waren, misschien wel net erover. De Verenigde Staten moesten volgens hem beginnen met binnenshuis orde op zaken te stellen. Dat betekende flink belasting heffen op kinderen, het opstellen van ‘zwarte lijsten’ van grote gezinnen en massale sterilisatieprogramma’s. Het idee om een stofje toe te voegen aan het drinkwater zodat mensen minder vruchtbaar zouden worden wees hij af omdat het technisch onhaalbaar was, niet omdat het moreel verwerpelijk was. Ehrlich vond dat zijn thuisland ook internationaal het voortouw moest nemen door andere landen tot geboortebeperking te manen. En als dat niet goedschiks lukte, dan mocht het best kwaadschiks. Staten die weigerden mee te werken, verdienden geen voedselhulp – de keuze was simpel: steriliseren of verhongeren.
Misantropie ligt soms op de loer bij fanatieke milieuactivisten, daarvan is Ehrlich een schrijnend voorbeeld. Eigenlijk waren mensen in zijn ogen maar een achterlijke diersoort: als je ze hun gang laat gaan, helpen ze zichzelf de vernietiging in. Maar gelukkig waren er visionairen zoals hij die het gevaar tijdig signaleerden. Restte nog het probleem van de onkundige politici die weigerden het ongemakkelijke verhaal te vertellen en onpopulaire maatregelen te treffen.
Staten die weigerden mee te werken, verdienden geen voedselhulp – de keuze was: steriliseren of verhongeren
Zo kreeg een pleidooi voor geboortebeperking al snel akelige kantjes. Democratie en mensenrechten kunnen obstakels zijn wanneer drastische actie wordt gevraagd. In India werden vrouwen in de jaren zeventig op grote schaal tot sterilisatie gedwongen. Het kon op instemming rekenen van Ehrlich: als vrijwillige maatregelen niet werken is dwang geoorloofd. Of zoals hij in The Population Bomb schreef, nadat hij bevolkingsgroei met kanker had vergeleken: ‘De operatie vereist ingrepen die ogenschijnlijk wreed en harteloos zijn. De pijn kan hevig zijn. Maar de ziekte is al zo ver gevorderd dat de patiënt enkel met een radicale operatie nog kans maakt om te overleven.’
Voordat Ehrlich zich ontpopte tot onheilsprofeet was hij een bioloog die onderzoek deed naar vlinders. In de natuur zag hij hoe ecosystemen verwoest werden wanneer een soort te dominant werd. Tijdens een reis door India, waar hij ‘als in een nachtmerrie’ werd opgeslokt door een krioelende mensenmassa, daalde het ‘emotionele besef’ in dat de menselijke voortplantingsdrift op hol was geslagen.
Dat de metaalprijzen zouden stijgen was voor Ehrlich dan ook een no brainer: als de wereldbevolking toeneemt, zal de vraag naar natuurlijke hulpbronnen groeien, en aangezien die voorraad per definitie beperkt is gaat de prijs omhoog. Economics 1.01, zou je denken. Maar Ehrlich verloor de weddenschap.
De fout die Ehrlich maakte, zou uitdager Julian Simon later beweren, was dat hij mensen bestudeerde alsof het insecten waren. Maar wij zijn inventieve wezens die oplossingen verzinnen wanneer we met een uitdaging geconfronteerd worden. De massale hongersnood die Ehrlich voorspelde bleef uit dankzij nieuwe landbouwmethoden: de groene revolutie had de bevolkingsbom ontmanteld.
Naarmate de Apocalypsloze jaren verstreken groeide de controverse rondom The Population Bomb. Het duurde niet lang voordat zijn concrete voorspellingen eenvoudig konden worden weerlegd. In India voltrok zich geen humanitaire ramp, maar een razendsnelle economische ontwikkeling. Het jaar 2000 kwam en Engeland stond nog steeds op de kaart. Wie het boek nu leest zal vermoedelijk meesmuilend het hoofd schudden. Ten tijde van Ehrlichs schrijven moest de wereldbevolking de drie miljard nog passeren, inmiddels telt de planeet ruim zeven miljard bewoners. En ondertussen nam honger af en stegen de levensstandaards.
De weddenschap tussen Simon en Ehrlich – historicus Paul Sabin schreef er in 2013 het boek The Bet over – staat symbool voor een intellectuele twist die nog altijd voortduurt. Ook vandaag de dag staat in het milieudebat het kamp neomalthusianen (oneindige groei op een eindige planeet is onmogelijk) tegenover degenen die erop vertrouwen dat het creatieve vernuft van de mens uitkomst zal bieden wanneer puntje bij paaltje komt. Door zichzelf te overschreeuwen heeft Ehrlich zijn ideologische medestanders een slechte dienst bewezen. Zijn missers worden een kleine vijftig jaar na dato nog altijd gretig aangegrepen om de malthusiaanse mythe eens en voor altijd te ontkrachten.
Een mea culpa van Ehrlich kwam er tot op heden niet. Regelmatig wezen journalisten hem in interviews op fouten, daar kon hij toch moeilijk omheen? Zijn respons is volhardend, op het koppige af: critici moeten niet zo pietluttig doen over die specifieke voorspellingen, de centrale these staat nog altijd recht overeind. Sterker nog: ze is gemeengoed geworden, alleen is nu niet hongersnood maar een catastrofale klimaatontwrichting het dominante doemscenario.
Dat mag dan kloppen, het zijn juist de doldrieste prognoses die Ehrlich (en alle malthusianen met hem) kwetsbaar maakten. Bevolkingsgroei is een numbers game, schreef Ehrlich in The Population Bomb, maar de toekomst laat zich niet voorspellen met rekensommen. Doordat hij de nuance weigerde ten faveure van een simplistisch alarmisme kan de bioloog nu worden uitgemaakt voor een charlatan. Nu sommige landen kampen met vergrijzing (onderbevolking dus) laten critici de kans niet onbenut om Ehrlich zijn ongelijk nog eens flink in te peperen. Journalist Jonathan Last, die een boek schreef over de gevaren van een dalend geboortecijfer (What to Expect When No One’s Expecting), noemde The Population Bomb ‘het meest spectaculair foute boek ooit geschreven’ en bestempelde de auteur als een ‘gevaarlijke clown’.
In plaats van zijn toon te matigen om de achterliggende ideeën te redden, doet Ehrlich er de laatste tijd nog een schepje bovenop. Terwijl eerdere bondgenoten hem al in de steek hebben gelaten en hun eerdere stelligheid betreuren, beschouwt Ehrlich zichzelf nog altijd als de Cassandra van de milieubeweging. In een interview met The New York Times, 47 jaar na de verschijning van The Population Bomb, toont hij zich niet onder de indruk van alle kritiek: ‘Als ik het boek vandaag zou hebben geschreven zou mijn toon alleen maar apocalyptischer zijn.’

Boeken die ons boos maakten
Soms is een boek als een vinger op een zere plek, die de lezer boos, verontwaardigd of gekwetst laat opspringen. Doet het boek dan iets heel erg fout, of juist iets goed? Deze zomer herleest De Groene de naoorlogse boeken, fictie en non-fictie, die ons deden opschrikken en het boek door de kamer lieten smijten, van Nabokovs Lolita tot The Bell Curve van Murray Herrnstein. Was de verontwaardiging aan een specifieke tijd en moraal gebonden, of blijft ze vandaag nog steeds overeind?

Beeld: The Tonight Show. Dr. Paul Ehrlich (links) en Johnny Carson, jaren zeventig (Gene Arias / NBC / NBCU Photo Bank / Getty Imag

vrijdag 4 januari 2019

Zhivago affair



Oud venijn

Op het hoogtepunt van de Koude Oorlog werd Boris Pasternaks Dokter Zjivago inzet van een propagandastrijd tussen de Sovjet-Unie en het Westen. Met een grote rol voor de CIA, zo blijkt nu.
Medium the zhivago affair
Tijdens de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel was het terrein rond het paviljoen van het Vaticaan bezaaid met blauwe linnen boekkaften. De namen van de vandalen stonden er niet bij, maar alles wees erop dat Russische bezoekers van het paviljoen dit op hun geweten hadden. In die blauwe kaft, handelsmerk van de in Slavische vakliteratuur gespecialiseerde Haagse uitgeverij Mouton Co, was een roman gehuld geweest die al enige tijd onderwerp van gesprek was in een van de spraakmakendste episoden uit de Koude Oorlog: Boris Pasternaks Dokter Zjivago. Het was de eerste Russischtalige editie van de roman.
Hoe het boek in het paviljoen van de Heilige Stoel belandde en daar aan Russische bezoekers werd uitgedeeld, is nu uitputtend door Petra Couvée en Peter Finn beschreven in hun fascinerende boek The Zhivago Affair: The Kremlin, the CIA, and the Battle over a Forbidden Book. Finn, correspondent bij The Washington Post en specialist op het gebied van de Amerikaanse nationale veiligheid, vond in de archieven van de geheime dienst onomstotelijke bewijzen dat de cia zich actief met de publicatie van Dokter Zjivago had bemoeid. Couvée, die al in de vorige eeuw bewijs had gevonden voor de betrokkenheid van zowel bvd als cia, nam de research in Rusland en Europa voor haar rekening.

Medium 464443667
Boris Pasternak (1890-1960) was vooral bekend als dichter toen hij eind 1945 begon aan wat zijn magnum opus zou worden: de levensgeschiedenis van Joeri Zjivago tegen de achtergrond van revolutie, burgeroorlog en de vestiging van het sovjetregime. Pasternak zal al meteen problemen hebben voorzien met de publicatie van zijn boek, daar het positieve verwijzingen naar het christelijke geloof bevatte en zijn hoofdpersoon bovendien niet echt warm loopt voor de uitkomst van de revolutie. Voor dergelijke politiek passieve helden met een zoekende, mystieke levensinstelling was geen plaats binnen het socialistisch realisme. Kort na de oorlog was er in de pers een ongekende haatcampagne losgebarsten tegen de ideologisch onbetrouwbaar geachte schrijvers Achmatova en Zosjtsjenko. Pasternak weigerde de twee in ongenade gevallen schrijvers publiekelijk te verketteren, met als resultaat dat hij zijn gedichten nauwelijks nog gepubliceerd kreeg. Hij voorzag in zijn levensonderhoud met het vertalen van onder anderen Shakespeare. De rest van zijn tijd wijdde hij aan Zjivago.
Dat Pasternak aan de roman werkte, was een publiek geheim, want hij las vrienden regelmatig fragmenten uit het boek voor. Bij de kgb waren onmiddellijk de alarmbellen af gegaan: dit was een schadelijk boek waartegen actie ondernomen moest worden. Pasternaks immense populariteit maakte het echter onmogelijk hem al te hard aan te pakken, vandaar dat men bij zijn minnares Olga Ivinskaja aanklopte: in 1950 werd ze veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid wegens ‘contacten met personen die verdacht werden van spionage’. Pasternak werkte desondanks stug door aan zijn roman, ook tijdens Stalins laatste jaren, toen antisemitische campagnes met het ‘dokterscomplot’ leken af te stevenen op een nieuwe Grote Zuivering. Pasternak, zelf een jood die zich tot het christendom had bekeerd (een thema dat ook in zijn roman figureert), bleef ‘dankzij’ een hartaanval in de luwte. De dood van Stalin in 1953 en de daarop ingetreden ‘dooi’ brachten kortstondig verlichting, maar met het neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956 was alle hoop op publicatie van Dokter Zjivago in eigen land vervlogen. De roman werd van hogerhand afgewezen wegens onder meer het ‘hypertrofische individualisme’ van de hoofdpersoon.
‘We hadden het niet hoeven verbieden. Ik had het zelf moeten lezen. Het is helemaal niet antisovjet’
Ondertussen zong het nieuws over de voltooiing van Dokter Zjivago rond, en zo kwam het dat Pasternak benaderd werd door de Milanese uitgever Giangiacomo Feltrinelli, fabrikant, miljonair en grootfinancier van de communistische partij in Italië, die de roman wel in eigen land wilde publiceren. Pasternak was zich bewust van de risico’s die publicatie in het buitenland met zich mee kon brengen: Boris Pilnjak, ooit Pasternaks buurman in het schrijversdorp Peredelkino, had een dergelijk vergrijp in 1938 met de dood moeten bekopen. Niettemin ging Pasternak met Feltrinelli in zee. Via een Italiaanse kameraad werd het manuscript het land uit gesmokkeld. Het Kremlin, al snel door de kgb geïnformeerd, stelde alles in het werk om de Italiaanse editie tegen te houden. Pasternak werd fijntjes herinnerd aan het lot van Pilnjak, afgevaardigden van de Schrijversbond reisden af naar Italië om Feltrinelli op andere gedachten te brengen, de Italiaanse communistische partij werd in stelling gebracht, maar het mocht niet baten: Pasternak en zijn uitgever hielden voet bij stuk: november 1957 verscheen de Italiaanse vertaling, kort daarop gevolgd door vertalingen in andere Europese talen. Het boek vloog de winkels uit.
Pasternak kwam in de pers zwaar onder vuur te liggen. Hij had zich nooit openlijk tegen de Sovjet-Unie uitgesproken en Dokter Zjivago nooit bedoeld als een anticommunistisch manifest. Maar de westerse pers was er als de kippen bij om het boek te politiseren en vooral de nadruk te leggen op personages die zich negatief uitlieten over de verworvenheden van de revolutie. De Russen van hun kant waren met hun heftige reactie zelf ook debet aan het daverende succes van de roman, die anders misschien maar een klein lezerspubliek zou hebben aangetrokken. Saillant detail is dat veel van Pasternaks criticasters het boek niet eens hadden gelezen. Chroesjtsjov kon zich later, toen het al te laat was, wel voor zijn kop slaan toen hem ter ore kwam dat Dokter Zjivago absoluut geen boek was dat een contrarevolutie zou hebben ontketend; met het schrappen van zo’n vierhonderd woorden zou het geheel en al publicabel zijn geweest, zo werd hem verzekerd. ‘We hadden het niet hoeven verbieden. Ik had het zelf moeten lezen. Het is helemaal niet antisovjet’, verzuchtte hij.

Medium poster   doctor zhivago 05
De Amerikaanse inlichtingendienst zag niettemin al snel na het verschijnen van de vertaalde edities de propagandistische potentie van de roman: de Russische versie van het verboden boek moest koste wat het kost zijn weg vinden naar lezers in de Sovjet-Unie. Want de cia, zo schrijven Couvée en Finn, was dol op boeken: een goed boek met literaire kwaliteiten dat westerse waarden over het voetlicht bracht, was een wapen dat de autoriteit van het sovjetregime stukje bij beetje kon slopen. En daarbij keek men niet op een cent: de dienst spendeerde miljoenen dollars aan de verspreiding van ‘het goede woord’, en tot aan het uiteenvallen van de Sovjet-Unie werden zo’n miljoen boeken het land binnengebracht. Het heeft in ons tijdperk van ontlezing iets ontwapenends dat een zo geduchte organisatie als de cia door roeien en ruiten ging om boeken als James Joyce’s A Portrait of the Artist as a Young Man Rusland binnen te smokkelen in de stellige overtuiging dat dit bij zou dragen aan de neergang van het communistische rijk van het Kwaad. Dokter Zjivago was een gouden kans.
Om niet ontmaskerd te worden als de drijvende kracht achter een Russische Dokter Zjivago wendde de cia zich tot Mouton Co, een kleine, onverdachte uitgeverij in een klein en onverdacht land, met het verzoek de roman in het Russisch te drukken. Het contact met Mouton Co was gelegd door de bvd, een vriendendienst aan de Amerikaanse collega’s, die in die periode zo’n vijftig van de bijna zevenhonderd agenten van de Nederlandse veiligheidsdienst financierden. Vervolgens waren medewerkers van het Vaticaanpaviljoen op de Brusselse Wereldtentoonstelling zo bereidwillig het blauwgekafte boek op het ‘Koude Oorlog-slagveld’ aan Russische bezoekers uit te delen. Het merendeel kwam uit hogere, door de autoriteiten betrouwbaar bevonden kaders. Om het vertrouwen niet te beschamen scheurden velen van hen uit voorzorg de blauwe kaft van het boek en verdeelden de pagina’s in pakketjes om ze onopvallend mee naar huis te kunnen nemen.
De publicatie van Dokter Zjivago in het Russisch maakte de weg vrij voor de toekenning van de Nobelprijs aan Pasternak, en zo geschiedde ook. Pasternak aanvaardde de prijs en schreef in een telegram aan het Nobelcomité: ‘Dankbaar, blij, trots, onthutst.’ Een foto van Pasternak die met zijn familie op de toekenning van zijn prijs toostte, ging de hele wereld over. Het Kremlin beschouwde de beslissing van het Nobelcomité als een politieke provocatie, en in de landelijke pers (de Literatoernaja Gazeta voorop) werd tegen de schrijver een bijna hysterische, ongegeneerd antisemitische hetze ontketend. Nadat Pasternak ook nog eens uit de Schrijversbond was gezet (volgens sommigen moest hij ook meteen maar het land uit gegooid worden), ging hij overstag en schreef hij alsnog aan het Nobelcomité dat hij afzag van de prijs. De hele affaire stuwde de verkoopcijfers van het boek tot ongekende hoogten op, maar terwijl in Italië zijn door Feltrinelli beheerde royalty’s zich ophoopten, kampte de schrijver zelf met geldgebrek. Ook van zijn wereldfaam kon hij niet lang genieten: in 1960 stierf hij. Ivinskaja werd datzelfde jaar nog gearresteerd en tot zeven jaar werkkamp veroordeeld wegens haar betrokkenheid bij het smokkelen van Pasternaks royalty’s naar Rusland.
Geruchten over de bemoeienis van de cia bij de Mouton-editie van Dokter Zjivago hadden al meteen na de verschijning van Dokter Zjivago de kop opgestoken, maar Finn en Couvée hebben nu eindelijk de onweerlegbare bewijzen boven tafel gekregen en gereconstrueerd hoe het allemaal in zijn werk ging. Daarbij ontzenuwen zij de veelgehoorde suggestie dat de cia eropuit was Pasternak de Nobelprijs te bezorgen. De onderscheiding was vooral een prettig bijeffect van de hele operatie. Alle naspeuringen van de twee auteurs hebben een subliem boek opgeleverd, een spannende Koude Oorlog-thriller over dichters en spionnen, moed, lafheid, goeieriken, slechteriken en alles daar tussenin. De Werdegang van uitgever Feltrinelli, om maar iets te noemen, die zich van miljonairszoon uit een fascistisch milieu ontpopte als communist, daarna vanwege de Pasternak-affaire in conflict raakte met Moskou, na een flirt met Fidel Castro vervolgens aansluiting zocht bij de Rode Brigades en ten slotte in 1972 om het leven kwam toen een bom waarmee hij een hoogspanningsmast in een voorstad van Milaan had willen opblazen voortijdig afging. En een ereplaats is uiteraard ingeruimd voor Pasternak zelf, in een bijzonder overtuigend portret van een ietwat wereldvreemde, maar ook trotse en moedige man die in de zwartste tijden zijn rug recht wist te houden.
In Rusland is het stof rond de hele affaire al lang en breed neergedwarreld. Jevgeni Pasternak nam in 1989 in Stockholm namens zijn vader alsnog de gouden medaille voor de Nobelprijs in ontvangst. Dokter Zjivago wordt tegenwoordig vrijelijk gelezen en verkocht. Maar het oude venijn komt soms nog bovendrijven. In de Literatoernaja Gazeta, de krant die destijds voorop liep in de hetze tegen Pasternak, werd onlangs naar aanleiding van de nu bewezen rol van de cia met sarcastische voldoening geschreven: ‘Kennelijk hadden de “treiteraars” die de auteur “het leven zuur maakten” het toch niet helemaal mis. Maar ze hebben hem niet het land uit gezet en zelfs niet uitgesloten uit het Literaire Fonds.’ Waar halen ze het lef vandaan.

_ Peter Finn en Petra Couvée - The Zhivago Affair: The Kremlin, the CIA, and the Battle Over a Forbidden Book_. Pantheon, 386 blz., € 23,95. Verschijnt volgende week als De zaak Zjivago bij Nieuw Amsterdam

Boeken die ons boos maakten


Le camp des saints, Jean Raspail

Opstand van de Ganges-mens

Vóór Houellebecq was er Jean Raspail, een schandaalauteur die de ondergang van de westerse mens beschreef. Volgens critici was Raspail een racist, nu wordt hij door een nieuwe schare fans als een profeet bestempeld.
Medium hh 5328383
Fijnzinnig is Jean Raspails Le camps des saints niet. ‘En zo voer naar het Westen een vloot stront en ontaarde zinnelijkheid, maar ook vol verwachting: de armada van de laatste hoop.’
Honderd roestige schepen, volgepakt met een miljoen zielen die vanuit de delta van de Ganges naar de Franse Rivièra varen, als voorbode van nog grotere grote stromen migranten uit arme landen die een plekje willen opeisen in het rijke Westen. Wat die uittocht betekent is vanaf de eerste pagina’s niet mis te verstaan. De vloot die in dit verhaal koers zet richting de Mediterrané wordt consequent aangeduid als ‘Het Beest’, en de Fransen die de migranten verwelkomen als zijn dienaren. Het is een verwijzing naar de bijbelse Apocalyps (in de Openbaringen van Johannes) waarbij een duizendjarig rijk Gods wordt vernietigd door volkeren uit de hoeken der aarde die ‘het legerkamp der heiligen’ overrompelen.
Ondergang en Apocalyps. De schrijver en reiziger Jean Raspail verpakte die aloude vrees in een dystopische migratieroman. De auteur liet zich naar eigen zeggen inspireren door de val van Constantinopel. Al wordt de teloorgang van het Avondland hier niet teweeggebracht door vuur en zwaard, maar door passief verzet. Puur het feit dat duizenden Gandhi’s stoïcijns in de richting van de Europese kust dobberen, maakt dat hun doelwit vanzelf in verwarring raakt, struikelt over de eigen voeten en vervolgens kan worden overlopen.
Want nog vóór dat de bootmensen voet aan wal hebben gezet, blijkt Frankrijk niet in staat tot wir schaffen das. Het land stort zich in totale anarchie. De bevolking van het zuiden slaat op de vlucht, ambtenaren leggen het werk neer en het leger muit. Arbeiders, studenten en ontsnapte gevangenen vormen gewelddadige milities die zich solidair verklaren met de vluchtelingen. De elite probeert te ontsnappen naar Zwitserland, gastarbeiders en illegalen verlaten hun ‘rattenholen’ en komen in opstand. De multiculturele samenleving als opstap naar een halve burgeroorlog. Ook Michel Houellebecq, de huidige ster in het kleine pantheon van Franse schandaalauteurs, bediende zich in zijn meest recente roman Onderwerping van een dergelijk scenario.
Raspail, inmiddels 91, is de auteur van vele bekroonde reisboeken, maar schreef één werk dat beroemd werd omdat het verontwaardiging uitlokte. Toen Le camp des saints verscheen in 1973 ging die roman recht tegen de publieke moraal van Frankrijk in. De generatie van ’68 geloofde in wereldburgerschap en hulp aan de inwoners van wat toen nog de Derde Wereld werd genoemd, de slachtoffers van eeuwen koloniale uitbuiting. Raspail presenteerde ze als een groteske horde die Frankrijk binnendrong en daarmee het einde inluidde van het ‘blanke ras’. Hij werd erom verguisd, vooral door linkse media. Het dagblad Libération, door Sartre opgericht, noemt Raspail nog altijd een ‘fascistoïde’ schrijver.
Raspail koos voor een fictieve migrantenstroom uit Zuid-Azië om de aantijging van racisme te vermijden. Een verhaal over massamigratie vanuit het Indiase subcontinent raakte destijds niet aan de actualiteit van Frankrijk, dat vooral met immigratie uit voormalige koloniën in Noord-Afrika worstelde. Er is in Le camps des saints sprake van een botsing der beschavingen (Samuel Huntington, auteur van The Clash of Civilisations, liet zich inspireren door Raspail) maar niet zoals die nu in sommige rechtse kringen wordt ervaren, tussen de islam en het Westen.
Tegelijk was deze keuze destijds voor de hand liggend. Begin jaren zeventig was hulp aan Bangladesh na een bloedige onafhankelijkheidsoorlog hard nodig. Moeder Theresa was na twintig jaar zwoegen in de sloppen van Calcutta uitgegroeid tot een internationaal icoon van naastenliefde. Maar juist die christelijke moraal doet in Le camp des saints het Westen de das om. Er klinkt een echo van Nietzsche door in Raspails mystieke zinsneden over de dood van de ‘kleine God van de christenen’ en zijn aanklacht dat het christendom heeft gekozen voor onderwerping, schuld en boete. Dat maakt dat het Westen zich niet kan verdedigen tegen indringers. Dat Raspail ook nog een Zuid-Amerikaanse paus opvoert die de wereld maant zich open te stellen voor de armada van de laatste hoop draagt er verder aan bij dat zijn boek nu door instemmende lezers als een profetie wordt gezien.
Na verschijning begon Le camp des saints aan een bestaan als rechtse cultroman. Een Engelse vertaling werd gemaakt door de American Immigration Control Foundation, een actiegroep voor restrictief immigratiebeleid. Ronald Reagan las het, en liet weten onder de indruk te zijn. Zelf riep de auteur zijn omstreden werk af en toe in herinnering. In 1985 schreef Raspail een artikel voor Le Figaro Magazine waarin hij betoogde dat een groeiende migrantenpopulatie een bedreiging vormde voor de Franse cultuur, waarden en identiteit. Raspail stuurde een exemplaar naar Jacques Chirac toen die presidentskandidaat werd. Dat Chirac later in een toespraak zei dat Europa ‘zowel islamitische als christelijke wortels’ heeft, deed Raspail concluderen dat monsieur le président zijn boek niet gelezen had.
In 2011 kwam er een herdruk en scoorde Le camp des saints hoog in de verkooplijsten. Inmiddels is er meer markt voor de migratiedystopie, al zou het boek nooit door de anti-racismewetgeving zijn gekomen als het nu voor het eerst verscheen, schreef Raspail in een uitgebreide nieuwe inleiding. Daarin sprak hij over migranten als ‘the big other’ die, net als Big Brother in Orwells 1984, een totalitaire macht over de toekomstige samenleving zou uitoefenen. Hij bleef bij zijn verhaal, dat hij ooit een ‘emotionele uitbarsting’ had genoemd. ‘Ik neem niets terug, nog geen jota’, aldus Raspail in 2011 tegen Le Figaro.
Ook nu gaat de discussie over de vraag in hoeverre het boek racistisch is, en in hoeverre dat label van toepassing is op de auteur. Zelf heeft Raspail, die de afgelopen tijd weer regelmatig door interviewers wordt opgezocht, er dit over te zeggen: ‘Het is onmogelijk om een leven lang de wereld over te reizen, lid te zijn van de Société des Explorateurs Français, talloze bedreigde volkeren te ontmoeten en dan een racist te zijn.’
Miljoenen mensen schepen zich in omdat ze ondervoed en arm zijn, terwijl in Europa iedereen leeft als een vorst
Evenwel schetst Raspail in Le camp des saints een reductionistisch beeld van ‘de Ganges-mens’. Dat die afkomstig is uit een cultuur van duizenden jaren oud die stoelt op een epos dat verder teruggaat dan de Illias en de bijbel doet niet ter zake. Raspail voert slechts gezichtsloze massawezens op, aangevoerd door een Indiër uit de laagste kaste die wordt aangeduid als ‘de coprofaag’, oftewel iemand die uitwerpselen eet. Is dit de blik van de auteur of weet Raspail haarfijn de vinger te leggen op wat een westerling nog wel eens geneigd kan zijn te voelen bij de aanblik van een straatarme miljoenenbevolking in een hete, vervuilde Zuid-Aziatische stad?
Opvallend is dat ‘het Westen’, de entiteit waar het voor Raspail allemaal om draait, ook weinig profiel krijgt. In Le camp des saints regent het vooral aantijgingen van het type dat tegenwoordig op de deur van de linkse kerk wordt gespijkerd. Het Westen is slap, in verwarring en zelfloochenend. Dat het ooit beter was moet blijken uit referenties aan Charles Martel en de Kruistochten, toen het Westen de muzelman nog een lesje leerde. Voor de rest kan de lezer het stellen met eenvoudige symboliek: oude gebouwen, klassieke muziek en luchtgedroogde ham, die mijmerend aan de vork wordt geprikt, in tegenstelling tot de ‘kerrie’ die het volk van de Ganges verdorie met zijn handen eet.
Het is moeilijk voor te stellen dat dit is wat er op het spel staat in de botsing der beschavingen, maar buiten het blank zijn van de blanke mens biedt Raspails roman weinig verdere invulling. Het doet de vraag rijzen of ‘het Westen’ wordt gedefinieerd door nog iets anders dan de vrees voor het eigen einde en het gemopper op de krachten die het verval zouden veroorzaken.
Dit alles staat een nieuwe golf van belangstelling niet in de weg. Voor het Nederlandse taalgebied verscheen onlangs een nieuwe uitgave van Le camp des saints (vertaald als De ontscheping) verzorgd door De Blauwe Tijger, een kleine uitgeverij uit Groningen met een conservatieve signatuur. Die bestempelde het boek als ‘minder futuristisch als (sic) 1984 of Brave New World, maar wel een getrouwere weergave van de wereldwijd verschuivende biomassa’s zoals we die nu kennen’. Jort Kelder schreef een aanbeveling: ‘helaas urgenter dan ooit’.
Raspails boek is regelmatig omschreven als extreem politiek incorrect. Zijn suggestie dat het Westen de migrant alleen buiten de deur kan houden door boten te torpederen of te hopen dat de vloot vergaat op zee is dat zonder meer. Maar er zit een diepere laag in Raspails roman die minstens zo politiek incorrect is. De grote migratie wordt uiteindelijk gedreven door extreme welvaartsverschillen. Miljoenen mensen schepen zich in simpelweg omdat ze ondervoed en arm zijn, terwijl in vergelijking in Europa iedereen leeft als een vorst.
Op die manier kun je Raspails boek óók lezen: als een parabel over ultieme revanche – hemelse gerechtigheid, zo je wil – op westerse inhaligheid. ‘Wanneer op onze gezamenlijke wereld’, zo laat Raspail een radiopresentator zeggen, ‘men op nauwelijks vijf uur vliegen een mensensoort aantreft van wie het jaarinkomen de vijftig dollar niet overschrijdt en een ander soort van wie hetzelfde inkomen vijftien- of twintigduizend dollar bereikt, zal men mij niet wijsmaken dat hier geen sprake is van een uitgebuite kansarme tegenover een uitbuiter.’ Als rijkdom niet eerlijk gedeeld wordt, komen de armen het vanzelf halen. En als dat gebeurt moeten de rijken kiezen tussen de twee kwaden die Raspail benoemt: deemoedig leren arm te worden of het lef hebben om rijk te zijn.
Uiteraard beleeft niet iedereen de mondiale tegenstellingen op die manier. Raspail voert een Frans koppel uit de lagere middenklasse op dat niet begrijpt waarom hun land zelfs maar overweegt de vluchtelingen de hand te reiken. Alsof zij het breed hebben, in hun kleine flatje en hun auto op afbetaling waar ze hard voor werken. Als Raspails boek voorspellend wordt genoemd gaat het meestal over het thema migratie. Maar voorlopig is Le camp des saints voorspellender daar waar het gaat om de botsing tussen elites en een groep burgers die uitgaan van politiek nativisme, dat voorschrijft dat publieke middelen aan het eigen volk toekomen en niet aan nieuwkomers of mensen buiten de landsgrenzen.
Massamigratie mondt in Le camp des saints uiteindelijk uit in een getransformeerde samenleving, in Frankrijk en de rest van Europa. In Engeland ziet de koningin zich genoodzaakt haar zoon met een Pakistaanse te laten trouwen. Wie Raspails zorgen deelt, kan dit zien als een treffend voorbeeld van hoe een eeuwenoud westers instituut verwatert als mensen van buiten Europa hier komen wonen. Tegelijk, als dat het ergste is dat massamigratie teweegbrengt, dan valt het mee. Ook Raspail zelf lijkt daar rekening mee te houden. ‘Kunt u zich voorstellen dat de grote vermenging in de toekomst goed zal functioneren?’ vroeg Le Figaro hem in 2011. ‘Ja’, was Raspails antwoord. ‘ Dat sluit ik niet uit.’

Boeken die ons boos maakten
Soms is een boek als een vinger op een zere plek, die de lezer boos, verontwaardigd of gekwetst laat opspringen. Doet het boek dan iets heel erg fout, of juist iets goed? Deze zomer herleest De Groene de naoorlogse boeken, fictie en non-fictie, die ons deden opschrikken en het boek door de kamer lieten smijten, van Nabokovs Lolita tot The Bell Curve van Murray Herrnstein. Was de verontwaardiging aan een specifieke tijd en moraal gebonden, of blijft ze vandaag nog steeds overeind?

Beeld: Jean Raspail, Parijs, 1981 (Roger-Viollet / HH)

vrijdag 13 oktober 2017

The closing of the american mind

The Closing of the American Mind is een boek van de Amerikaanse filosoof en criticus Allan Bloom, dat werd gepubliceerd in 1987, vijf jaar nadat Bloom in het tijdschrift The National Review een artikel had doen verschijnen waarin hij het niveau van de universiteiten in de Verenigde Staten hekelde[1].
Daartoe aangespoord door zijn collega en conservatieve geestverwant Saul Bellow werkte hij zijn kritiek op het Amerikaanse hoger onderwijs uit in dit boek, dat veel ophef veroorzaakte en een debat losmaakte onder intellectueel Amerika en onverwacht maandenlang een bestseller was[2].
Een belangrijk punt van Blooms kritiek is zijn bevinding dat klassiekers uit de ideeëngeschiedenis, door hem betiteld als de Great Books of Western Thought in het progressieve onderwijs onder het stof leken te zijn geraakt en werden ondergewaardeerd, zo niet zelfs geheel en al vergeten. Dat zou ook een weerslag hebben gekregen op de Amerikaanse maatschappij buiten de universiteiten, waar relativisme, egocentrisme, oppervlakkigheid en onverschilligheid hoogtij leken te vieren. Het boek is ook beschouwd als een startsignaal voor de discussie over "political correctness".
Lawrence W. Levine schreef later een boek gericht tégen dit werk van Bloom, met de tegengestelde titel The Opening of the American Mind[3].

maandag 6 maart 2017

21 romans

Redacteuren en auteurs van De Groene Amsterdammer onderzoeken romans die niet alleen samenvallen met de tijdgeest waarin ze geschreven werden, maar die tijdgeest ook vormgaven. Met onder meer Margreet Fogteloo over Turks fruit, Jan Postma over Zadie Smith’s White Teeth, Marja Pruis over Golden Notebook, Casper Thomas over Michel Houellebecqs Elementaire deeltjes en Joost de Vries over I.M. van Connie Palmen.